27 oktober 2025
Artikel
49m², jaar 9, zomer 2025 | Een middag in het Zaartpark met Maud van den Beuken
 
                        Een middag in het Zaartpark met Maud van den Beuken
Als ik op een zonnige nazomermiddag de locatie van 49m² in het Zaartpark bezoek zie ik niks: geen installatie, geen ingreep in het landschap, niks dat zich als kunst voordoet. Ik vind slechts een niet in het oog springend, ongemaaid grasveld waar tussen de hoge uitschieters verschillende andere stengelige plantensoorten hun plekje onder de zon hebben weten te vinden. Verder staat er een jong wilgenboompje met ervoor een bordje waar ooit informatie te lezen moet zijn geweest die ondertussen door weer en wind is weggevaagd. Dit veldje van zeven bij zeven meter was in de zomermaanden van 2025 het werkgebied van Maud van de Beuken, maar in plaats van zelf aan het werk te gaan met de haar geboden ruimte, is ze gaan zoeken naar wat daar al aan het werk is, voordat de kunstenaar, de mens, intervenieert.
49m² is ontstaan toen kunstenaar Gerrit-Jan Smit in 2016 een contract afsloot met de gemeente Breda. Daar stond dat er in het Zaartpark een stuk grond zou komen van zeven bij zeven meter zou worden afgebakend, waaraan twintig jaar lang geen enkel onderhoud mocht worden verricht. Het einde van Mauds werkperiode markeert het tienjarig jubileum en halfwegpunt van de overeenkomst. Dat was voor haar de reden om te observeren wat er in die tijd op het terrein is ontstaan: wat doet het met het plantenleven als het niet langer onderhouden wordt? Welke soorten vinden er een nieuwe plek? En welke soorten moeten juist ruimte maken?
Terug naar mijn bezoek aan het Zaartpark: iets verderop tref ik Maud aan terwijl ze fotoprints van planten aan een waslijn hangt. Aan de oever van een beek zijn wat stoelen klaargezet en een draagbaar gaskookstel. Ik ben uitgenodigd om samen met een groepje geïnteresseerden op expeditie te gaan naar het 49m²-gebied en dit is onze uitvalsbasis. Wanneer alle voorbereidingen getroffen zijn en de laatste deelnemers gearriveerd, vraagt Maud ons mee naar het veldje om brandnetels te plukken en terug bij de oever wordt het gaskookstel aangezwengeld om er thee van te zetten. We kunnen met de voorbereidingen voor onze expeditie beginnen.
                 
                        
Foto: Stijn Terpstra
Kijken
De handeling van het observeren speelt een rol in veel van Mauds werk. Zo maakte ze in de periode 2015-2018 een reeks cartografische foto’s van de hemel, met onzichtbaar klein in het midden van elk van die foto’s de terugkijkende lens van de Landsat 8 – de NASA-satelliet die sinds 2013 foto’s maakt van het aardoppervlak, bijvoorbeeld voor Google Maps. In de periode 2017-2020 werkte ze samen met verschillende bedrijven en experts om scans te maken van de Mississippi-rivier, om de onzichtbare bodem en het doorzichtige water (2021) zichtbaar te maken in sculpturen. Deze laatste sculptuur nam ze mee op tour langs de Maas om in een serie publieke bijeenkomsten te observeren hoe een rivier niet alleen een fysiek, maar ook een sociaal object is door een interdisciplinaire groep betrokkenen bij elkaar te brengen: van mileuonderzoekers tot havenmanagers. In 2021 bouwde ze bij Buitenplaats Brienenoord een observatieplatform waarmee bezoekers de oevers rond het eiland in de Nieuwe Maas bij Rotterdam konden onderzoeken. Telkens begint Maud met kijken, om vervolgens in haar werk voor iedereen inzichtelijk te maken wat ze gezien heeft.
“Voordat ik iets ging doen, wilde ik kijken naar wat er al is – wat het dan is waar je een interventie in doet.” Als eerste stap in haar onderzoek nodigde Maud Jacques Rovers van de Bredase afdeling van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging uit. Met hem inventariseerde ze alle plantensoorten die op het kleine gebied te vinden zijn. Al deze soorten verzamelde ze in een herbarium, waarvan de afbeeldingen achter ons aan de lijn hangen. Wat frappeert is de veelheid. Wat op het oog een grasveld met wat brandnetels en één of twee mij onbekende planten lijkt, blijkt zo’n éénentwintig verschillende soorten te bevatten: “Al die planten die hier zijn vertellen ons iets over deze plek. Bijvoorbeeld dat de grond erg nat is, en nog echt bij de rivierbedding hoort.” Het riviertje Aa of Weerijs ligt zo’n vijftig meter verderop, net uit het zicht. Dan grinnikt Maud: “Ik dacht na jaren ‘n keer niet met een rivier te werken, maar het achtervolgt me.” Door de verschillende soorten te determineren en een naam te geven kan je, bijvoorbeeld via het internet, makkelijk informatie vinden en veel over de planten, maar dus ook over de plek waar ze groeien, te weten komen.
                 
                        
                 
                        
Maar toch, Shakespeare liet het Juliet al vragen: “What’s in a name? That which we call a rose by any other word would smell as sweet.” De roos in het bos is niks gemoeid met de namen die wij mensen ervoor verzinnen. Je kan de Latijnse naam van elke soort kennen, maar hoeveel leer je dan echt over de planten in het veld? Het vreemde is, merkt Maud op, dat wanneer je de wetenschappelijke naam hebt, je vanalles kan leren en ontdekken, maar dat je daarvoor de planten en het veld zelf helemaal niet meer nodig hebt – je kan gewoon in je atelier of achter je bureau blijven zitten.
De Duitse filosoof Martin Heidegger waarschuwt ons voor een al te technisch-wetenschappelijke omgang met de wereld. In plaats van ontvankelijk te zijn voor dingen zoals ze voor ons verschijnen, is wat hij techniek noemt een manier van denken die probeert vat te krijgen op dingen door er algemene concepten van te maken. Wie zich beperkt tot de technische blik heeft alleen oog voor het herkenbare en het voorspelbare en meent dat dat de waarheid uitmaakt, maar hiervoor moet de eigenheid van elke plek en van elk moment genegeerd worden. Liever, stelt Heidegger, moeten we ons gelaten opstellen: we moeten de wereld op ons af laten komen en ontvankelijk zijn, in plaats van haar proberen te beheersen. De technische blik is weliswaar praktisch en nuttig, maar vervreemdt ons ook van wat zich direct voor onze neus bevindt.
                 
                        
Foto: Stijn Terpstra
Brede Weegbree
Maud laat ons een passage lezen uit het boek Braiding Sweetgrass van Robin Wal Kimmerer. Kimmerer is een plantkundige van inheems Amerikaanse afkomst. Als universitair geschoold plantkundige is ze bekend met de wetenschappelijke naam van alle planten, maar als inheemse heeft ze ook een andere omgang met de natuur geleerd. Ze schrijft: “Het is me opgevallen dat zodra sommige mensen de wetenschappelijke naam van een wezen kennen, ze niet langer onderzoeken wie het is”. In plaats daarvan begint Kimmerer de planten en bomen in haar omgeving zelf namen te geven: de spar die ze tegenkomt is niet langer Picea sitchensis, maar sterke armen bedekt met mos. En terwijl de wetenschappelijke naam een definitief antwoord verschaft, schrijft ze, nodigen de eigen namen die ze verzint haar telkens uit om verder en beter te blijven kijken: kloppen ze wel? Kloppen ze nog?
Net als Heidegger meent Kimmerer dat er iets vervreemdends zit in het moderne, of westerse denken. Door hun overtuiging dat ze het land konden beheersen, is de Europese kolonist nooit helemaal thuis gekomen in de Nieuwe Wereld. Het is alsof, schrijft ze, de kolonist altijd met één voet op de boot is blijven staan. Wanneer Maud zich afvraagt hoeveel je over een plek te weten kan komen door de namen van de planten te leren, meen ik dat ze op een zelfde soort ontheemdheid doelt: door vast te houden aan Latijnse namen, blijf je altijd met één voet in de bibliotheek staan. Daarom werd haar vraag tijdens haar werkperiode: hoe ga je een relatie aan met een nieuwe plek? Een relatie die je in staat stelt echt op die plek te zijn om op te kunnen merken wat zich laat zien.
                 
                        
                 
                        
Tegenwoordig hoor je vaak over invasieve dier- of plantsoorten. Maar er zijn zeer veel soorten die oorspronkelijk niet in Nederland voorkwamen, maar door mensen geïntroduceerd zijn: de oer-Hollandse appelboom, bijvoorbeeld, is overgebracht uit Azië. Wat echter bepaalt of een soort invasief danwel inheems is, is of de soort voor of na 1492 geïntroduceerd is – voor of na de kolonisatie van Amerika. Desalniettemin is er nog een andere categorie naast inheems en invasief. Kimmerer spreekt van een plant die de inheemse naam White Men’s Footstep (wittemensenvoetstap) draagt. Deze plant, die in Nederland brede weegbree genoemd wordt, is meegelift in de graanzakken en strobalen van Europeanen en heeft zich in de loop der eeuwen over het hele Amerikaanse continent verspreid. In plaats van invasief te zijn, stelt de weegbree zich bescheiden en behulpzaam op: in plaats van te woekeren zoekt het hoekjes op en in plaats van voedselketens te ontregelen heeft het medicinale eigenschappen. De weegbree wordt daarom niet als invasief gezien, maar als genaturaliseerd. De invasieve soort probeert grip te krijgen op het hier en nu door te woekeren en te overheersen, terwijl genaturaliseerd zijn betekent dat je je bescheiden opstelt uit respect voor een diep verleden en met een oog op de toekomst.
Als we klaar zijn met lezen nodigt Maud ons mee uit op expeditie naar dat kleine veldje van zeven bij zeven meter in het Zaartpark. We kiezen elk een plant uit en Maud vraagt ons om vooral niet op te zoeken hoe deze heet, maar om te kijken en ons onderzoekend op te stellen. Wat kunnen we leren van en over de planten wanneer we de wereld vanuit hun perspectief proberen te zien: hoe lang zijn ze hier al? Zijn we met veel, of zijn ze alleen? Wat voor leven hebben ze geleefd – het is eind september, de meesten zijn de bloei van hun leven voorbij. En wat denken ze eigenlijk van ons? Het is een manier van kijken die niet pretendeert te weten wat het ziet. In plaats van iets nieuws te leren over dit kleine grasveld, een grasveld waar ik nota bene al veel vaker ben geweest, leer ik vooral dat ik niet weet, en nooit heb geweten, hoeveel er gaande is; en dat ik dat ook nooit zal weten. We kunnen proberen de wereld te begrijpen door aan alles een exacte naam te geven, maar dan gaan we onszelf al snel blindstaren op die namen. Dan weten we precies wat er te zien valt, maar verliezen we uit het oog, zogezegd, met wie we te maken hebben. Echter, hoe minder we beheersen, hoe meer ons opvalt. Door ons mee te nemen op expeditie nodigt Maud ons uit om aandacht te hebben voor de vele verschillende wezens die 49m² de afgelopen tien jaar bevolkt hebben: elk met een eigen geschiedenis en leven, en al hun relaties onderling – en daar is geen gemeentelijke groendienst of kunstenaar bij aan te pas gekomen.

